Is de doop sacramenteel?

Er bestaan talloze discussies over de doop. Toch lijkt de werkelijke kern van de doop zelden het onderwerp van gesprek te zijn. Steeds opnieuw verschuift de focus naar de tegenstelling tussen de doop als verbondsteken voor het gezin en de doop als geloofsuitdrukking van het individu. Wat echter opvallend onderbelicht blijft, is de vraag naar het sacramentele karakter van de doop. Wat gebeurt er daadwerkelijk tijdens het ritueel van besprenkeling of onderdompeling?

Wanneer er niets sacramenteels plaatsvindt in de doop — wanneer het slechts een symbolische handeling is zonder geestelijke realiteit — dan kunnen we de discussie over de vorm en het tijdstip van de doop als irrelevant beschouwen. Maar dat is niet wat de kerk belijdt.

Een helder voorbeeld hiervan vinden we in het heilig avondmaal. De Schrift leert ons dat dit sacrament een “verkondiging” is van de dood van Christus (1 Kor. 11:26). Deze verkondiging gebeurt niet in woorden, maar in handeling: in het breken van het brood en het drinken van de wijn. Het sacramentele karakter ligt juist in deze stille, zichtbare verkondiging — een daad die iets geestelijks communiceert en overdraagt.

De cruciale vraag is dan: Wat is het sacramentele van de doop?

Als de doop slechts symbolisch is, zonder geestelijke werking, dan maakt het weinig uit wanneer of hoe zij wordt toegediend. Maar de Schrift geeft aan dat er wel degelijk iets gebeurt op het moment van de doop.

In 1 Petrus 3:21 lezen we: “Het tegenbeeld daarvan, de doop, behoudt nu ook ons – niet als een verwijdering van lichamelijke vuilheid, maar als een vraag van een goed geweten tot God – door de opstanding van Jezus Christus.” (HSV)

De doop wordt hier niet gereduceerd tot uiterlijke reiniging, maar beschreven als een diep innerlijke en geestelijke handeling. Het is het verzoek van een mens aan God om een goed geweten — een schuldbelijdenis én geloofsuitdrukking dat verlossing enkel door Christus mogelijk is. De dopeling treedt binnen in het watergraf als uitdrukking van zijn sterven aan zichzelf, en staat op als getuigenis van Gods genadige antwoord: opwekking tot nieuw leven.

Deze geestelijke realiteit — het ontvangen van een gereinigd geweten — wordt eveneens onderstreept in Hebreeën 10:22: “Laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met zuiver water.” (HSV)

Hier wordt het fysieke wassen direct verbonden met een innerlijke reiniging van het geweten. Dat is de kern van het sacramentele: het zichtbare teken (het wassen met water) correspondeert met een onzichtbare werkelijkheid (het vernieuwde geweten).

Dit roept een theologisch fundamentele vraag op: Kan een zuigeling deze geestelijke handeling voltrekken?

Hoe kan een baby tot God naderen met een vraag uit een goed geweten? Hoe kan hij of zij bewust belijden schuldig te staan tegenover Gods gebod en verlossing alleen in Christus te zoeken?

Zolang deze fundamentele, sacramentele dimensie van de doop niet onderkend en besproken wordt, blijven doopdebatten zich richten op de randen van de kwestie. Wie werkelijk tot de kern van de doop wil doordringen, zal zich moeten bezinnen op wat er geestelijk en sacramenteel gebeurt in het moment van de doop — of dit nu de doop van een kind betreft, of van een gelovige.

Over admin

Voorganger Baptistengemeente 't Lichtpunt Doetinchem.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *