Wat bedoelt men met het genadeverbond?
Het genadeverbond (foedus gratiae) is een theologisch begrip dat met name binnen de gereformeerde traditie wordt gebruikt. Het beschrijft Gods verbond met de zondige mens, waarin Hij op basis van genade verlossing aanbiedt, met Christus als Middelaar.
De kern van dit verbond is dat zondaren niet door hun werken, maar door geloof in de beloften van God (vervuld in Christus) verzoening ontvangen en leven.
Het genadeverbond wordt vaak tegenover het werkverbond geplaatst:
-
Het werkverbond: gesloten met Adam vóór de zondeval (voorwaardelijk, op basis van gehoorzaamheid).
-
Het genadeverbond: gesloten ná de zondeval (onvoorwaardelijk in Christus, ontvangen door geloof).
Wanneer verschijnt de term genadeverbond in de kerkgeschiedenis?
Vroege kerk (1e–4e eeuw)
-
De term genadeverbond werd in de eerste eeuwen van de kerk niet gebruikt.
-
Kerkvaders als Augustinus spreken wel over de verbonden van God, maar vooral in termen van oud en nieuw, wet en evangelie.
-
Augustinus legde nadruk op de innerlijke genade die noodzakelijk is om Gods wil te doen, maar had geen volledig uitgewerkte verbondstheologie zoals in latere tijden.
Middeleeuwen
-
De middeleeuwse theologie was sterk gericht op sacramenten en verdienstelijkheid. De gedachte van een genadeverbond zoals in de Reformatie kwam hier nauwelijks voor.
Reformatie (16e eeuw)
-
Johannes Calvijn legde een duidelijke basis voor een verbondstheologie, maar gebruikte de term genadeverbond zelden expliciet. Hij sprak vooral over het “verbond der genade” in de context van de eenheid van het verbond vóór en ná Christus.
-
Bij Calvijn ligt de nadruk op het ene verbond dat van Abraham tot Christus loopt, een voortzetting van Gods genadige omgang met Zijn volk.
Nadere Reformatie en gereformeerde orthodoxie (17e eeuw)
-
Hier ontstaat het begrip genadeverbond als technische term.
-
Johannes Coccejus (1603–1669) is een sleutelpersoon. Hij ontwikkelde een heilshistorische verbondstheologie en gebruikte de term genadeverbond expliciet.
-
Coccejus zag de hele Bijbelse geschiedenis als één ontwikkeling van het genadeverbond, dat begon na de zondeval in Genesis 3:15.
-
In tegenstelling tot Coccejus benadrukten anderen, zoals Herman Witsius, een meer systematische aanpak, met duidelijke onderscheidingen tussen het werkverbond en het genadeverbond.
Westminster Confessie (1646)
-
Hier wordt het genadeverbond formeel omschreven:
“Man, door zijn val, onmachtig geworden tot het leven door het werkverbond, heeft het God behaagd een tweede verbond te maken, gewoonlijk genoemd het genadeverbond…”
(Westminster Confession of Faith, hoofdstuk 7)
Verbond en doop in dit kader
Binnen de gereformeerde traditie wordt gesteld:
-
Het Abrahamitische verbond = genadeverbond (naar Galaten 3).
-
De besnijdenis is het teken van dit verbond.
-
De doop komt in de plaats van de besnijdenis.
-
Daarom mogen kinderen van gelovige ouders ook gedoopt worden, net als de jongetjes in Genesis 17 besneden werden.
Kritische overweging
Het Nieuwe Testament zelf noemt de doop echter nooit het teken van het genadeverbond. Dat is een theologische hermeneutiek, niet een expliciete Bijbelse uitspraak.
-
De doop wordt in het NT verbonden aan geloof, bekering en wedergeboorte, niet aan geboorte.
-
De enige expliciet genoemde teken van het nieuwe verbond is de drinkbeker van het avondmaal (1 Kor. 11:25).
-
Het nieuwe verbond in Jeremia 31 wordt gekenmerkt door een innerlijk kennen van God, niet door fysieke afstamming of groepslidmaatschap.
Wat kun je dus zeggen als men zegt: “De doop is toch het teken van het genadeverbond?”
Mogelijk antwoord:
“Dat idee komt voort uit een bepaalde theologische traditie die teruggaat tot de Reformatie, vooral bij mensen als Coccejus en Witsius. Maar in de Bijbel zelf wordt de doop nergens ‘het teken van het genadeverbond’ genoemd. Jezus noemt de drinkbeker van het avondmaal het teken van het nieuwe verbond (1 Kor. 11:25). En de doop wordt steeds verbonden aan persoonlijke bekering en geloof (Hand. 2:38, 1 Petr. 3:21). Dus als we trouw willen blijven aan de Schrift, moeten we voorzichtig zijn om niet meer in de doop te leggen dan de Bijbel zelf zegt.”